“De onwaarheid erkennen als levensvoorwaarde: dat wil zonder twijfel zeggen dat we een riskant verzet bieden tegen de vertrouwde waardegevoelens; en een filosofie die dat waagt, situeert zich alleen daardoor al aan gene zijde van goed en kwaad.”
Friedrich Nietzsche, Voorbij Goed en Kwaad, §4
Wanneer Kant de onwaarheid erkent als mogelijkheidsvoorwaarde voor kennis, situeert hij de waarheid in een domein dat ontoegankelijk is voor de kennis. Het domein van de vrijheid. In dit domein is er geen kennis, enkel act. Elk stellen in dit domein is een positief stellen. Stel je nu voor dat Kant zijn vrijheid in dit domein stelt met zijn theorie van de grondslagen van de kennis. Dan máákt Kant iets. In dit domein is geen passieve, en daarom waarachtige contemplatie van het werkelijke mogelijk. Dit domein zou je je als Nietzsches wereldbeeld kunnen voorstellen; strikt gesproken dus geen wereld-beeld.
Wanneer Nietzsche stelt dat er geen zijn is bedoelt hij dat het stellen van een ding het maken is van een ding, of van een subject. De actie komt voor het spoor dat deze actie achterlaat, en waarin deze zich kan denken, als oorsprong van de actie. Zo kan hij zich de actie verbeelden. Deze actie verbeeld Nietzsche voor ons als macht, of andersom.
Nietzsche wil het leven beamen, omdat het leven niets anders is dan positieve actie. Zo verwerpt hij degenen die het leven willen ontvluchten. Hij maakt een onderscheid tussen degenen die weten dat zij willen vluchten en degenen die het zich niet bewust zijn, waaronder vooral heel veel filosofen. Degenen in die laatste groep zijn verwerpelijk en dienen ontmaskerd te worden. Om ze te ontmaskeren heeft Nietzsche zelf geen metaperspectief nodig. Hij ontmaskerd juist vanuit het horizontale perspectief dat zo kenmerkend is voor een wereld voorbij goed en kwaad.
Wat gebeurt er wanneer je een Vorm van Plato horizontaal op de grond tussen de andere dingen plaatst? Dan kan de Vorm niet meer worden betekent als een Betekenis, als een werkelijkheid waar alle dingen naar verwijzen omdat het waar is. De Vorm kan zich hoogstens nog laten betekenen door diegenen van wie zulk een geloof word gewenst, ertoe te dwingen. met die dwang is niets mis. Maar wanneer de Vorm wordt geplaatst in een andere ware wereld, ontkent de betekenaar zijn betekenen, zijn dwingen, en negeert hij het leven.
Degenen daarentegen die zich wel bewust zijn van hun vlucht vliegen. Wanneer een kunstenaar vlucht in de fictie stort hij zich uit een overdaad van wil tot macht, van levenslust, ook nog eens in allerlei niet-bestaande werelden. Zijn vlucht in de fictie beaamt het leven tot voorbij zijn horizon, om dit voorbij ook nog tot het leven te dwingen.
Is Nietzsche zo’n kunstenaar? Nee. Nietzsche voelt nog de belofte van de Metafysica. Hij verwerpt haar uitganspunten, haar vogelperspectief, maar niet de wil van de filosoof zich tot causa prima te stellen. Nietzsche voelt nog de spanning van een onmogelijke vrije ruimte die zich wil stellen wanneer men werkeloos en eenzaam, van de wereld gedistantieerd, bij een kacheltje zit. Hij kan zich niet werkeloos stellen. En toch ervaart hij die onmogelijkheid van de werkeloosheid schijnbaar passief. Dan kan hij zich bewust worden van de wil tot macht die zich in hem roert, en beseft hij dat hij onmogelijk als een ‘ik’ deze wil kan ondergaan, maar dat het de wil tot macht is die zich bij deze een filosoof creëert.